Uitgeverij De Woudezel


Paracelsus:

Laat iedereen zijn eigen koning zijn

Essays uit het theologisch-
ethische werk


Tweetalig
Vertaling en voetnoten: Elke Bußler
411 pagina’s
Ingenaaid gebrocheerd
Formaat: 15 x 22 cm
ISBN: 978-90-806875-7-8
Eerste druk 2010
Prijs: EUR 42,00

CoverKoning.jpg
Het is niet mogelijk een volledig beeld van Paracelsus te krijgen zolang zijn theologische en maatschappijkritische kant buiten beschouwing blijft. Gedurende periodes van zijn leven heeft hij regelmatig kringen van mensen om zich heen gehad voor wie hij predikte en als zielzorger fungeerde. Wat hij hierover heeft geschreven, is even omvangrijk als zijn medisch-natuurfilosofisch werk.

Hier is weinig over bekend, deels omdat zijn theologische werken nauwelijks werden gedrukt; nog steeds is ongeveer de helft daarvan nog nooit gepubliceerd. Er zit nogal wat vuurwerk in die teksten, dus dat de drukkers in de tijd van de brandstapels zich daar niet aan wilden wagen, is begrijpelijk.

Daarnaast staat de paracelsische theologie in de schaduw van zijn geneeskunst, die meestal als het eigenlijke, belangrijke deel van zijn werk wordt beschouwd. Dat levert echter algauw een vertekend beeld op; beide aspecten zijn voor Paracelsus niet los van elkaar te denken.

In dit boek zijn een aantal essays gebundeld, waarvan een deel vermoedelijk bedoeld was als onderdelen van één boek, terwijl andere meer op zichzelf staan. Een uitgebreidere inleiding en een hoofdstuk – Rechtvaardigheid – vindt u hier als PDF; in het onderstaande geef ik een korte samenvatting van ieder artikel.

1. Proloog bij het hele werk over het christelijke leven

Dit is een van de weinige teksten in het werk van Paracelsus, waarin hij iets vertelt over zijn leven. Hij is al twintig jaar bezig, zegt hij, met een werk over het 'gelukzalige leven'. Daarmee bedoelt hij niet het leven na de dood, maar het hier en nu van de ware christen die met vallen en opstaan aan zijn eeuwig lichaam, zijn opstandingslichaam, werkt. "Want na de dood", zegt hij – maar dat staat in het volgende hoofdstuk, "kan niemand zalig worden, die de zaligheid niet reeds op aarde heeft verkregen en ervoor is uitgekozen en opgevoed. Aangezien de mens op aarde al moet zijn wat hij na zijn dood wil worden, is het zaak dat hij erover nadenkt en zich ervoor inspant om op aarde zo te worden als hij na zijn dood wil zijn."

Hij vertelt over de omstandigheden die hem hebben weerhouden dit werk eerder in het licht te geven: naast principiële overwegingen zijn dat armoede, tegenwerking en onbegrip, en de politiek-kerkelijke ontwikkelingen. Hij zegt dat hij in dit boek goed en kwaad naast elkaar zal zetten – aan de lezer de keuze. Vervolgens begint hij met een uiteenzetting over de katholieke kerk, die niet het rijk van de christenen vertegenwoordigt. Maar evenmin sluit hij zich aan bij de reformatoren, die volgens hem geen haar beter zijn. Wat het christelijke leven wél inhoudt, zal in de volgende hoofdstukken blijken.

2. Proloog tot het gelukzalige leven

In welke keuze is de mens eigenlijk vrij? We kunnen inderdaad een principiële keuze maken tussen goed en kwaad; een andere mogelijkheid is er niet. Is die keuze eenmaal gemaakt, is het een illusie om te denken dat er in allerlei afzonderlijke situaties een vrije wilsbeslissing mogelijk is. Paracelsus licht zijn visie toe aan de hand van het beeld van een zaad in de akker. De mens is de akker, en hij kiest het zaad dat er in hem gezaaid wordt.

Waar het nu op aankomt, is de nieuwe geboorte in Christus. De afstamming van Abraham – ofwel de ens seminis, waar Paracelsus het in het Volumen Paramirum over heeft – telt niet meer. God de Vader is verleden tijd.

Er zitten nog meer aspecten aan het beeld van het zaad: wacht tot de tijd rijp is. Voordat er een vrucht is, moet heel wat gebeuren. En als er een vrucht in u rijpt, komt die vanzelf naar buiten; u hoeft het niet te forceren. Hier wordt Paracelsus weer even persoonlijk: "Voor mij is de tijd nu rijp om te schrijven... De werken tonen aan dat de arbeid klaar en rijp is... Daarom wil ik een aantal punten bespreken hoe het gelukzalige leven gestalte kan krijgen."

3. De gelukzalige liberaliteit

Wat betekent liberaliteit? Het uitdelen van de gaven die een ieder heeft ontvangen. Maar dan wel met inzicht; geen parels voor de zwijnen. Voorwaarde om dat te kunnen doen, is vrijheid, in uiterlijke en innerlijke zin. "Als u begiftigd bent met een liberale instelling, zorg dan in de eerste plaats dat u zelf vrij bent, zodat u een vrij hart hebt en niemand u kan hinderen. Bent u knecht, bent u ergens in dienst, hebt u een baan, zal het u moeilijk vallen om vrij te zijn. U moet er dan meer aandacht aan besteden uw werk goed te doen, dan aan de liberaliteit. Maar iemand aan wie God gaven en rijkdom heeft verleend, die moet niet aan een ander toebehoren, maar zijn eigen baas zijn, er naar zijn eigen wil en hart van uitdelen. (...) Er mag geen gebod zijn over de mensen aan wie God rijkdom of gaven heeft gegeven. Ze moeten zich ook zelf niet onder de geboden plaatsen, maar een vrij hart behouden en hun gaven voor geen goed, voor goud noch zilver, verkopen of verpanden. Ze moeten een wezen hebben als een onbezwaarde pelgrim, die moordenaars noch dieven vreest en zijn vrijmoedigheid niet opgeeft."

Vervolgens geeft Paracelsus in een reeks van punten aan hoe liberaliteit zich in het dagelijkse leven kan uiten. Maar let wel, zegt hij, er zijn ook een heleboel zogenaamde armen die door de duivel zijn gestuurd en die niets anders doen dan parasiteren. Maar u kunt ze niet onderscheiden van de echte armen. Geef dus aan iedereen wat nodig is om werkelijke nood te lenigen; niet méér.

4. Twee vormen van eerlijk verworven rijkdom

Een uitleg van Psalm 128 en van de geboden "U zult niet doden" en "U zult niet stelen". Gelukkig wie niet werkt om zichzelf te verrijken, maar om in een behoefte van de ander te voorzien. We moeten ons niet laten voorstaan op wat we allemaal doen, want het is God die ons de macht daarvoor geeft. Net zoals Hij ook macht geeft aan slechte mensen, aan heidenen of aan de duivel. Maar "de duivel doet niets, alleen God. De duivel is slechts een schepsel, net zoals alle mensen. Of God nu tekenen doet door heiligen of door valse christenen: als u geholpen bent, dan bent u genezen. Dank God ervoor."

Hier op aarde is het werken en zweten geblazen; geld uitlenen en leven van de rente, of van de opbrengst van speculatie, is diefstal.

5. Gaven en opgaven

Een maatschappelijke orde moet ervoor zorgen dat niemand aan de armoede wordt overgeleverd. Paracelsus beschrijft de vier standen: landbouw, ambachten, wetenschap en overheid, waarvan elk ten dienste staat van de andere drie. Hij geeft aanwijzingen hoe er binnen de beroepsgroepen en standen solidariteit geoefend kan worden (zie ook het artikel over Paracelsus en Andreae: Ontwerpen voor een nieuwe samenleving).

6. Tijd om te werken, tijd om te rusten

Met het werk van onze handen, in het zweet onzes aanschijns, werken wij voor ons onderhoud. Maar daar zouden, in een rechtvaardige maatschappij, niet meer dan vier dagen in de week voor nodig moeten zijn.

De zevende dag is er om te rusten, dat "betekent heiligen. En heiligen is een ander soort werk, dat in plaats komt van het fysieke werk." Wie zich in staat gesteld ziet om langer dan één dag in de week te rusten, moet zien dat hij het werk van zijn handen verandert in werk van zijn hart.

Feestdagen zijn ingesteld ter her–innering. Het is er niet mee gedaan om een half uur naar een preek te luisteren; om iets geestelijk te verwerken, moeten we het herkauwen zoals een koe haar voedsel herkauwt. "Uw hart moet rumineren, het gehoorde weer op laten stijgen en herkauwen."

7. Wat de mens siert

Aangezien we het vermogen hebben meegekregen tot zelfkennis, laten we er goed gebruik van maken. Anders blijven we gekluisterd aan dat wat we niet herkennen. Aan de hand van de zeven katholieke hoofdzonden stelt Paracelsus een lijst van zeven deugden samen, waar nederigheid de belangrijkste van is. Uit de beschrijvingen blijkt dat het hem er minder om te doen is wat iemand doet, dan met welke innerlijke houding dat gebeurt.

8. Als de arrogantie aan de macht is

Wat hebben we eraan als we gehoorzaam zijn aan de overheid?, vraagt Paracelsus zich af. Het antwoord luidt: niets, maar...

God heeft goed en kwaad geschapen, zodat iedereen heeft wat bij hem past. Wat voor de overheid geldt, "geldt ook voor de geneeskunst. Dat wil zeggen: voor de kwaden is er het kwade voedsel. Ofwel: de genezende werking van geneesmiddelen zit hem in het kwade; alleen hierdoor kunnen ze de ziekte wegnemen. (...) Wat kwaad is, is een deugd ten overstaan van de kwaden, en vice versa. (...) Net zo met de overheid: ook al is ze kwaad, volg haar in wat ze u voorschrijft, voor uw gezondheid."

Paracelsus' visie op Romeinen 13 luidt: wees gehoorzaam, maar geloof er niet in. "Stel, een valse overheid zegt: ik zal ervoor zorgen dat u in de hemel komt als u me de tiende geeft. Het geven kan geen kwaad, maar je moet er niet in geloven. Je moet toch een duivel in de mens laten zitten. Het is ook zijn macht; maar je moet er niet in geloven."

En als het helemaal niet meer te doen is, is er nog één uitweg: wegtrekken, en een overheid zoeken die beter bij je past. Paracelsus spreekt, niet verbazingwekkend, zijn waardering uit voor degenen die deze weg kiezen.

Tot zover een aantal artikelen die te maken hebben met het 'gelukzalige leven'. De volgende drie essays hebben een heel ander karakter en gaan over kentheorie, de mens als kwintessens en de kwestie van de vrije wil.

9. Waarneming en zintuigen

De mens herbergt een 'vijfde wezen', een kwintessens; en dat is de eigenlijke mens. Dit vijfde wezen is "het element en het firmament van alle dingen". Boven deze kwintessens staat de ziel van de mens, en die is "het denkvermogen, de wijsheid, het waarnemingsvermogen enzovoorts". Zoals er overal in de natuur een overheid is, is er ook een overheid in de mens, en dat is het denkvermogen, oftewel de geest.

Waarom is de mens op aarde? Wat houdt de 'nieuwe geboorte' in?
"We zijn wel Gods kinderen, maar daarom niet vrij. Want wie is zonder vrees? Niemand!"

10. Voorbeschikking en vrije wil

"We hebben van de goden een vrije wil ontvangen. Ze hebben ons die gegeven om aan ons denken, ons leven, onze eigenschappen en onze aard te kunnen zien of we de sterren willen volgen of het wezen in onszelf."

Maar hoe uit zich deze vrije wil? We kunnen kiezen hoe we in ons onderhoud willen voorzien, op een goede of een kwade manier. Zodra deze keuze is gemaakt, is het afgelopen met onze vrije wil; op dit moment is onze predestinatie geboren, die onomkeerbaar is. "Wie beweert dat er sprake is van een vrije wil in dingen die van nature zijn gegeven of door de natuur zijn bepaald en opgelegd, is een dwaas."

Naast de beroepskeuze zijn er nog een aantal andere processen waarbij we een vrije wil kunnen uitoefenen. Maar ook hierbij gaat het om een principiële keuze tussen goed en kwaad.
(Zie over dit onderwerp ook het artikel Een vrije wil? Erasmus – Luther – Paracelsus)

11. Lof der verstandigheid

Een commentaar bij Matteus 25, met name over de wijze en de dwaze maagden. "Er wordt duidelijk gemaakt dat de mens niet zalig kan worden tenzij zijn verstandigheid hem tot zaligheid leidt: door het denken komt de mens namelijk tot beschouwing van de eeuwige God." Het vergankelijke leidt ons tot inzicht in het eeuwige.

In tegenstelling tot de gebruikelijke uitleg identificeert Paracelsus de bruidegom met de dood. De dwaze maagden hebben hun zaligheid uitgesteld tot hun einde – en dan is het te laat: "Wie niet sterft voordat hij sterft, die verderft als hij sterft", zoals Jakob Böhme het een kleine eeuw later zou formuleren.

12. Hoe rijken ontstaan en vergaan

Nogmaals een beschouwing over maatschappij, overheid en gehoorzaamheid.
"We zouden telkens als we ergens aan beginnen, hetzij in de politiek, in de economie of op ethisch vlak, de eenvoud van een duif en de verstandigheid van een slang aan de dag moeten leggen. Dan zouden we aan vele zaken niet beginnen. (...) Verstandig zijn alleen zij die begin en einde overzien... Wie het einde beschouwt, zondigt niet, want hij voorziet het kwade en het goede."

"Ieder mens wordt slim genoeg geboren, want God geeft aan iedereen zijn dosis verstand. Hierbij zou een ieder moeten blijven en zich er niet van af laten brengen, dat wil zeggen, alleen op zijn eigen wijsheid vertrouwen om tot gelukzaligheid te komen. Als de wijsheid van een ander met de uwe wordt vermengd, bent u uw eenvoud kwijt en raakt u gespleten."

13. Rechtvaardigheid

Rechtvaardigheid is een innerlijke aangelegenheid; de wetten in de buitenwereld hebben er niets mee te maken. Wetten en geboden gaan alleen over het fysieke bestaan. "Christus vervult de wet doordat Hij ons leert in onze binnenwereld te werken."
Dit artikel is in zijn geheel hier te lezen.